NL: bevinden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bevonden
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bevind jij bevindt hij bevindt wij bevinden jullie bevinden zij bevinden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bevonden jij hebt bevonden hij heeft bevonden wij hebben bevonden jullie hebben bevonden zij hebben bevonden
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bevond jij bevond hij bevond wij bevonden jullie bevonden zij bevonden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bevonden jij had bevonden hij had bevonden wij hadden bevonden jullie hadden bevonden zij hadden bevonden
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bevinden jij zult bevinden hij zal bevinden wij zullen bevinden jullie zullen bevinden zij zullen bevinden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bevonden hebben jij zult bevonden hebben hij zal bevonden hebben wij zullen bevonden hebben jullie zullen bevonden hebben zij zullen bevonden hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bevinden jij zou bevinden hij zou bevinden wij zouden bevinden jullie zouden bevinden zij zouden bevinden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bevonden hebben jij zou bevonden hebben hij zou bevonden hebben wij zouden bevonden hebben jullie zouden bevonden hebben zij zouden bevonden hebben
|
Gebiedende wijs |
bevind
|
Aanvoegende wijs |
bevinde |