NL: bevangen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bevangen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bevang jij bevangt hij bevangt wij bevangen jullie bevangen zij bevangen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bevangen jij hebt bevangen hij heeft bevangen wij hebben bevangen jullie hebben bevangen zij hebben bevangen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beving jij beving hij beving wij bevingen jullie bevingen zij bevingen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bevangen jij had bevangen hij had bevangen wij hadden bevangen jullie hadden bevangen zij hadden bevangen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bevangen jij zult bevangen hij zal bevangen wij zullen bevangen jullie zullen bevangen zij zullen bevangen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bevangen hebben jij zult bevangen hebben hij zal bevangen hebben wij zullen bevangen hebben jullie zullen bevangen hebben zij zullen bevangen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bevangen jij zou bevangen hij zou bevangen wij zouden bevangen jullie zouden bevangen zij zouden bevangen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bevangen hebben jij zou bevangen hebben hij zou bevangen hebben wij zouden bevangen hebben jullie zouden bevangen hebben zij zouden bevangen hebben
|
| Gebiedende wijs |
bevang
|
| Aanvoegende wijs |
| bevange |