NL: betomen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
betoomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik betoom jij betoomt hij betoomt wij betomen jullie betomen zij betomen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb betoomd jij hebt betoomd hij heeft betoomd wij hebben betoomd jullie hebben betoomd zij hebben betoomd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik betoomde jij betoomde hij betoomde wij betoomden jullie betoomden zij betoomden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had betoomd jij had betoomd hij had betoomd wij hadden betoomd jullie hadden betoomd zij hadden betoomd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal betomen jij zult betomen hij zal betomen wij zullen betomen jullie zullen betomen zij zullen betomen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal betoomd hebben jij zult betoomd hebben hij zal betoomd hebben wij zullen betoomd hebben jullie zullen betoomd hebben zij zullen betoomd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou betomen jij zou betomen hij zou betomen wij zouden betomen jullie zouden betomen zij zouden betomen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou betoomd hebben jij zou betoomd hebben hij zou betoomd hebben wij zouden betoomd hebben jullie zouden betoomd hebben zij zouden betoomd hebben
|
| Gebiedende wijs |
betoom
|
| Aanvoegende wijs |
| betome |