NL: betichten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beticht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beticht jij beticht hij beticht wij betichten jullie betichten zij betichten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beticht jij hebt beticht hij heeft beticht wij hebben beticht jullie hebben beticht zij hebben beticht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik betichtte jij betichtte hij betichtte wij betichtten jullie betichtten zij betichtten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beticht jij had beticht hij had beticht wij hadden beticht jullie hadden beticht zij hadden beticht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal betichten jij zult betichten hij zal betichten wij zullen betichten jullie zullen betichten zij zullen betichten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beticht hebben jij zult beticht hebben hij zal beticht hebben wij zullen beticht hebben jullie zullen beticht hebben zij zullen beticht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou betichten jij zou betichten hij zou betichten wij zouden betichten jullie zouden betichten zij zouden betichten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beticht hebben jij zou beticht hebben hij zou beticht hebben wij zouden beticht hebben jullie zouden beticht hebben zij zouden beticht hebben
|
Gebiedende wijs |
beticht
|
Aanvoegende wijs |
betichte |