NL: beteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebeterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beter jij betert hij betert wij beteren jullie beteren zij beteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebeterd jij hebt gebeterd hij heeft gebeterd wij hebben gebeterd jullie hebben gebeterd zij hebben gebeterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beterde jij beterde hij beterde wij beterden jullie beterden zij beterden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebeterd jij had gebeterd hij had gebeterd wij hadden gebeterd jullie hadden gebeterd zij hadden gebeterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beteren jij zult beteren hij zal beteren wij zullen beteren jullie zullen beteren zij zullen beteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebeterd hebben jij zult gebeterd hebben hij zal gebeterd hebben wij zullen gebeterd hebben jullie zullen gebeterd hebben zij zullen gebeterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beteren jij zou beteren hij zou beteren wij zouden beteren jullie zouden beteren zij zouden beteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebeterd hebben jij zou gebeterd hebben hij zou gebeterd hebben wij zouden gebeterd hebben jullie zouden gebeterd hebben zij zouden gebeterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
beter
|
| Aanvoegende wijs |
| betere |