NL: betekenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
betekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beteken jij betekent hij betekent wij betekenen jullie betekenen zij betekenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb betekend jij hebt betekend hij heeft betekend wij hebben betekend jullie hebben betekend zij hebben betekend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik betekende jij betekende hij betekende wij betekenden jullie betekenden zij betekenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had betekend jij had betekend hij had betekend wij hadden betekend jullie hadden betekend zij hadden betekend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal betekenen jij zult betekenen hij zal betekenen wij zullen betekenen jullie zullen betekenen zij zullen betekenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal betekend hebben jij zult betekend hebben hij zal betekend hebben wij zullen betekend hebben jullie zullen betekend hebben zij zullen betekend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou betekenen jij zou betekenen hij zou betekenen wij zouden betekenen jullie zouden betekenen zij zouden betekenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou betekend hebben jij zou betekend hebben hij zou betekend hebben wij zouden betekend hebben jullie zouden betekend hebben zij zouden betekend hebben
|
| Gebiedende wijs |
beteken
|
| Aanvoegende wijs |
| betekene |