NL: betasten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
betast
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik betast jij betast hij betast wij betasten jullie betasten zij betasten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb betast jij hebt betast hij heeft betast wij hebben betast jullie hebben betast zij hebben betast
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik betastte jij betastte hij betastte wij betastten jullie betastten zij betastten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had betast jij had betast hij had betast wij hadden betast jullie hadden betast zij hadden betast
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal betasten jij zult betasten hij zal betasten wij zullen betasten jullie zullen betasten zij zullen betasten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal betast hebben jij zult betast hebben hij zal betast hebben wij zullen betast hebben jullie zullen betast hebben zij zullen betast hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou betasten jij zou betasten hij zou betasten wij zouden betasten jullie zouden betasten zij zouden betasten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou betast hebben jij zou betast hebben hij zou betast hebben wij zouden betast hebben jullie zouden betast hebben zij zouden betast hebben
|
| Gebiedende wijs |
betast
|
| Aanvoegende wijs |
| betaste |