NL: bestrijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bestreken
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bestrijk jij bestrijkt hij bestrijkt wij bestrijken jullie bestrijken zij bestrijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bestreken jij hebt bestreken hij heeft bestreken wij hebben bestreken jullie hebben bestreken zij hebben bestreken
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bestreek jij bestreek hij bestreek wij bestreken jullie bestreken zij bestreken
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bestreken jij had bestreken hij had bestreken wij hadden bestreken jullie hadden bestreken zij hadden bestreken
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bestrijken jij zult bestrijken hij zal bestrijken wij zullen bestrijken jullie zullen bestrijken zij zullen bestrijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bestreken hebben jij zult bestreken hebben hij zal bestreken hebben wij zullen bestreken hebben jullie zullen bestreken hebben zij zullen bestreken hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bestrijken jij zou bestrijken hij zou bestrijken wij zouden bestrijken jullie zouden bestrijken zij zouden bestrijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bestreken hebben jij zou bestreken hebben hij zou bestreken hebben wij zouden bestreken hebben jullie zouden bestreken hebben zij zouden bestreken hebben
|
| Gebiedende wijs |
bestrijk
|
| Aanvoegende wijs |
| bestrijke |