Voorbeelden

1. Bestrahlen heißt einfach wegbrennen?
   Bestralen heet gewoonweg wegbranden?
2. Ich werde nun ihre Gehirnzellen bestrahlen.
   Ik kan je hersencellen nu weghalen.
3. Sie bestrahlen meinen Kopf mit Frequenzen.
   Ze zenden dingen uit naar m' n hersens.
4. Weswegen wir sie nicht bestrahlen werden.
   Dan bestralen we haar niet.
5. Das Boot des Ra segelt geradewegs muss bestrahlen.
   De boot van Ra zeilt recht graag.
6. Er könnte das Tor über Monate hinweg bestrahlen.
   Die kan de poort nog maanden voeden.
7. Man könnte ihn zu einem Phaserrelais manövrieren und bestrahlen.
   Je kunt hem in de buurt van een faser brengen en hem bestralen.
8. Und wenn dann die Nacht anbricht, lassen Sie sich von den Lichtern, die diese einzigartige Stadt bestrahlen, verzaubern
   En als het avond wordt, bereid u er dan op voor overweldigd te worden door 'de Illuminations' die deze unieke stad doen oplichten

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden