Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bestelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bestolen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik besteel
jij besteelt
hij besteelt
wij bestelen
jullie bestelen
zij bestelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bestolen
jij hebt bestolen
hij heeft bestolen
wij hebben bestolen
jullie hebben bestolen
zij hebben bestolen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bestal
jij bestal
hij bestal
wij bestalen
jullie bestalen
zij bestalen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bestolen
jij had bestolen
hij had bestolen
wij hadden bestolen
jullie hadden bestolen
zij hadden bestolen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bestelen
jij zult bestelen
hij zal bestelen
wij zullen bestelen
jullie zullen bestelen
zij zullen bestelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bestolen hebben
jij zult bestolen hebben
hij zal bestolen hebben
wij zullen bestolen hebben
jullie zullen bestolen hebben
zij zullen bestolen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bestelen
jij zou bestelen
hij zou bestelen
wij zouden bestelen
jullie zouden bestelen
zij zouden bestelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bestolen hebben
jij zou bestolen hebben
hij zou bestolen hebben
wij zouden bestolen hebben
jullie zouden bestolen hebben
zij zouden bestolen hebben

Gebiedende wijs
besteel

Aanvoegende wijs
bestele

Voorbeelden

  1. Ik besteel drugsdealers.
    You... I robs drug dealers.
  2. Besteel ik iemand?
    Do I rob anybody?
  3. Nu besteel ik jou.
    Now I will take from you.
  4. Besteel een winkeldief maar.
    Go find yourself a shoplifter to roll.
  5. Nou, besteel die vent daar dan.
    Well, you roll that one over there.
  6. Wat doe je nu, besteel je je vrienden?
    What are you doing now, stealing from your friends?
  7. Ga je mij bestelen?
    Are you gonna rob me?
  8. Lopers die je bestelen.
    Runners robbing you.
  9. Je vrienden bestelen, Louis?
    Stealing from your friends, Louis?
  10. Moet ik hem bestelen?
    You want me to rob him?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden