NL: bestelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bestolen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik besteel jij besteelt hij besteelt wij bestelen jullie bestelen zij bestelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bestolen jij hebt bestolen hij heeft bestolen wij hebben bestolen jullie hebben bestolen zij hebben bestolen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bestal jij bestal hij bestal wij bestalen jullie bestalen zij bestalen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bestolen jij had bestolen hij had bestolen wij hadden bestolen jullie hadden bestolen zij hadden bestolen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bestelen jij zult bestelen hij zal bestelen wij zullen bestelen jullie zullen bestelen zij zullen bestelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bestolen hebben jij zult bestolen hebben hij zal bestolen hebben wij zullen bestolen hebben jullie zullen bestolen hebben zij zullen bestolen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bestelen jij zou bestelen hij zou bestelen wij zouden bestelen jullie zouden bestelen zij zouden bestelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bestolen hebben jij zou bestolen hebben hij zou bestolen hebben wij zouden bestolen hebben jullie zouden bestolen hebben zij zouden bestolen hebben
|
| Gebiedende wijs |
besteel
|
| Aanvoegende wijs |
| bestele |