NL: besproeien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
besproeid
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik besproei jij besproeit hij besproeit wij besproeien jullie besproeien zij besproeien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb besproeid jij hebt besproeid hij heeft besproeid wij hebben besproeid jullie hebben besproeid zij hebben besproeid
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik besproeide jij besproeide hij besproeide wij besproeiden jullie besproeiden zij besproeiden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had besproeid jij had besproeid hij had besproeid wij hadden besproeid jullie hadden besproeid zij hadden besproeid
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal besproeien jij zult besproeien hij zal besproeien wij zullen besproeien jullie zullen besproeien zij zullen besproeien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal besproeid hebben jij zult besproeid hebben hij zal besproeid hebben wij zullen besproeid hebben jullie zullen besproeid hebben zij zullen besproeid hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou besproeien jij zou besproeien hij zou besproeien wij zouden besproeien jullie zouden besproeien zij zouden besproeien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou besproeid hebben jij zou besproeid hebben hij zou besproeid hebben wij zouden besproeid hebben jullie zouden besproeid hebben zij zouden besproeid hebben
|
| Gebiedende wijs |
besproei
|
| Aanvoegende wijs |
| besproeie |