Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bespelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik bespeel
jij bespeelt
hij bespeelt
wij bespelen
jullie bespelen
zij bespelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bespeeld
jij hebt bespeeld
hij heeft bespeeld
wij hebben bespeeld
jullie hebben bespeeld
zij hebben bespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bespeelde
jij bespeelde
hij bespeelde
wij bespeelden
jullie bespeelden
zij bespeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bespeeld
jij had bespeeld
hij had bespeeld
wij hadden bespeeld
jullie hadden bespeeld
zij hadden bespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bespelen
jij zult bespelen
hij zal bespelen
wij zullen bespelen
jullie zullen bespelen
zij zullen bespelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bespeeld hebben
jij zult bespeeld hebben
hij zal bespeeld hebben
wij zullen bespeeld hebben
jullie zullen bespeeld hebben
zij zullen bespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bespelen
jij zou bespelen
hij zou bespelen
wij zouden bespelen
jullie zouden bespelen
zij zouden bespelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bespeeld hebben
jij zou bespeeld hebben
hij zou bespeeld hebben
wij zouden bespeeld hebben
jullie zouden bespeeld hebben
zij zouden bespeeld hebben

Gebiedende wijs
bespeel

Aanvoegende wijs
bespele

Voorbeelden

  1. Bespeel mij dan niet!
    Then don 't play me!
  2. Bespeel je een instrument?
    You play any instruments?
  3. Bespeel je me, dokter?
    You playing me, doctor?
  4. Ik bespeel het orkest.
    I play the orchestra.
  5. Ik bespeel de harmonica.
    I play the harmuffica.
  6. Bespeel die bongo' s!
    Play those bongos!
  7. Ik bespeel de bewakers.
    I have a way with doormen.
  8. Welk muziekinstrument bespeel je?
    What instrument do you play?
  9. Nee, vooral omdat ik de trombone bespeel.
    Nah, mostly because I play the trombone.
  10. Ga uit, bespeel het veld, maak plezier.
    Just go out, play the field, have fun.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden