NL: besparen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bespaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bespaar jij bespaart hij bespaart wij besparen jullie besparen zij besparen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bespaard jij hebt bespaard hij heeft bespaard wij hebben bespaard jullie hebben bespaard zij hebben bespaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bespaarde jij bespaarde hij bespaarde wij bespaarden jullie bespaarden zij bespaarden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bespaard jij had bespaard hij had bespaard wij hadden bespaard jullie hadden bespaard zij hadden bespaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal besparen jij zult besparen hij zal besparen wij zullen besparen jullie zullen besparen zij zullen besparen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bespaard hebben jij zult bespaard hebben hij zal bespaard hebben wij zullen bespaard hebben jullie zullen bespaard hebben zij zullen bespaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou besparen jij zou besparen hij zou besparen wij zouden besparen jullie zouden besparen zij zouden besparen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bespaard hebben jij zou bespaard hebben hij zou bespaard hebben wij zouden bespaard hebben jullie zouden bespaard hebben zij zouden bespaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
bespaar
|
| Aanvoegende wijs |
| bespare |