NL: besnaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
besnaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik besnaar jij besnaart hij besnaart wij besnaren jullie besnaren zij besnaren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb besnaard jij hebt besnaard hij heeft besnaard wij hebben besnaard jullie hebben besnaard zij hebben besnaard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik besnaarde jij besnaarde hij besnaarde wij besnaarden jullie besnaarden zij besnaarden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had besnaard jij had besnaard hij had besnaard wij hadden besnaard jullie hadden besnaard zij hadden besnaard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal besnaren jij zult besnaren hij zal besnaren wij zullen besnaren jullie zullen besnaren zij zullen besnaren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal besnaard hebben jij zult besnaard hebben hij zal besnaard hebben wij zullen besnaard hebben jullie zullen besnaard hebben zij zullen besnaard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou besnaren jij zou besnaren hij zou besnaren wij zouden besnaren jullie zouden besnaren zij zouden besnaren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou besnaard hebben jij zou besnaard hebben hij zou besnaard hebben wij zouden besnaard hebben jullie zouden besnaard hebben zij zouden besnaard hebben
|
| Gebiedende wijs |
besnaar
|
| Aanvoegende wijs |
| besnare |