NL: besluipen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beslopen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik besluip jij besluipt hij besluipt wij besluipen jullie besluipen zij besluipen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beslopen jij hebt beslopen hij heeft beslopen wij hebben beslopen jullie hebben beslopen zij hebben beslopen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik besloop jij besloop hij besloop wij beslopen jullie beslopen zij beslopen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beslopen jij had beslopen hij had beslopen wij hadden beslopen jullie hadden beslopen zij hadden beslopen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal besluipen jij zult besluipen hij zal besluipen wij zullen besluipen jullie zullen besluipen zij zullen besluipen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beslopen hebben jij zult beslopen hebben hij zal beslopen hebben wij zullen beslopen hebben jullie zullen beslopen hebben zij zullen beslopen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou besluipen jij zou besluipen hij zou besluipen wij zouden besluipen jullie zouden besluipen zij zouden besluipen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beslopen hebben jij zou beslopen hebben hij zou beslopen hebben wij zouden beslopen hebben jullie zouden beslopen hebben zij zouden beslopen hebben
|
Gebiedende wijs |
besluip
|
Aanvoegende wijs |
besluipe |