NL: beslapen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beslapen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beslaap jij beslaapt hij beslaapt wij beslapen jullie beslapen zij beslapen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beslapen jij hebt beslapen hij heeft beslapen wij hebben beslapen jullie hebben beslapen zij hebben beslapen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik besliep jij besliep hij besliep wij besliepen jullie besliepen zij besliepen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beslapen jij had beslapen hij had beslapen wij hadden beslapen jullie hadden beslapen zij hadden beslapen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beslapen jij zult beslapen hij zal beslapen wij zullen beslapen jullie zullen beslapen zij zullen beslapen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beslapen hebben jij zult beslapen hebben hij zal beslapen hebben wij zullen beslapen hebben jullie zullen beslapen hebben zij zullen beslapen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beslapen jij zou beslapen hij zou beslapen wij zouden beslapen jullie zouden beslapen zij zouden beslapen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beslapen hebben jij zou beslapen hebben hij zou beslapen hebben wij zouden beslapen hebben jullie zouden beslapen hebben zij zouden beslapen hebben
|
Gebiedende wijs |
beslaap
|
Aanvoegende wijs |
beslape |