Voorbeelden

1. Lasst es uns beschließen.
   Laten we het beëindigen.
2. Sie beschließen zu flüchten.
   Je beslist om te vluchten.
3. Die Details beschließen wir morgen.
   We doen de details morgenavond.
4. Nein, da kein Parlament so etwas beschließen könnte.
   Nee. Het parlement mag zo' n wet niet aannemen.
5. Dieses Gericht kann und will Ihre Menschlichkeit nicht beschließen.
   Dit hof kan en wil je menszijn niet bekrachtigen.
6. Wir werden nicht heiraten, das können wir später beschließen.
   We gaan niet trouwen, daar kunnen we later over beslissen.
7. Wie kann ich beschließen ein Teil eurer Welt zu sein?
   Kiezen om een deel van jouw wereld te zijn?
8. Wenn Sie beschließen mitzukommen, seien Sie um 15: 30 an Bord der Defiant.
   Zorg dat je om 15.30 uur aan boord van de Defiant bent.
9. Wenn eine solche Ehe zerbricht, beschließen die ehemaligen Partner oft, in ihr Herkunftsland zurückzukehren
   Wanneer een dergelijk huwelijk stukloopt, besluiten de ex-echtgenoten vaak om naar hun land van herkomst terug te keren

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden