Voorbeelden

1. Und beschimpf mich nicht.
   En trek niet zo' n gezicht.
2. Beschimpf mich ruhig auf Spanisch, mami.
   Scheld me maar uit in het Spaans, mami.
3. Die Mitschüler beschimpfen sie.
   De studenten noemen haar:
4. Man sollte niemanden beschimpfen.
   Er is nooit een reden voor schelden.
5. Beschimpfen Sie ihn nicht.
   Scheld hem niet uit.
6. Leute beschimpfen ist nicht nett.
   Schelden is niet aardig.
7. Sie beschimpfen ihn im Fernsehen.
   Ze beledigen hem op tv.
8. Willst du mich noch mehr beschimpfen?
   Heb je nog meer leuks?
9. Die einen bedauern sie, die anderen beschimpfen sie.
   De één beklaagt ze, de ander verguist ze.
10. Und dann musstest du besoffen den Regisseur beschimpfen?
    En toen schold jij de regisseur dronken uit.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden