NL: beschijten
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bescheten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beschijt
jij beschijt
hij beschijt
wij beschijten
jullie beschijten
zij beschijten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bescheten
jij hebt bescheten
hij heeft bescheten
wij hebben bescheten
jullie hebben bescheten
zij hebben bescheten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bescheet
jij bescheet
hij bescheet
wij bescheten
jullie bescheten
zij bescheten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bescheten
jij had bescheten
hij had bescheten
wij hadden bescheten
jullie hadden bescheten
zij hadden bescheten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beschijten
jij zult beschijten
hij zal beschijten
wij zullen beschijten
jullie zullen beschijten
zij zullen beschijten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bescheten hebben
jij zult bescheten hebben
hij zal bescheten hebben
wij zullen bescheten hebben
jullie zullen bescheten hebben
zij zullen bescheten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beschijten
jij zou beschijten
hij zou beschijten
wij zouden beschijten
jullie zouden beschijten
zij zouden beschijten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bescheten hebben
jij zou bescheten hebben
hij zou bescheten hebben
wij zouden bescheten hebben
jullie zouden bescheten hebben
zij zouden bescheten hebben
|
| Gebiedende wijs |
beschijt
|
| Aanvoegende wijs |
| beschijte |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden