NL: beschaven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beschaafd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beschaaf jij beschaaft hij beschaaft wij beschaven jullie beschaven zij beschaven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beschaafd jij hebt beschaafd hij heeft beschaafd wij hebben beschaafd jullie hebben beschaafd zij hebben beschaafd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beschaafde jij beschaafde hij beschaafde wij beschaafden jullie beschaafden zij beschaafden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beschaafd jij had beschaafd hij had beschaafd wij hadden beschaafd jullie hadden beschaafd zij hadden beschaafd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beschaven jij zult beschaven hij zal beschaven wij zullen beschaven jullie zullen beschaven zij zullen beschaven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beschaafd hebben jij zult beschaafd hebben hij zal beschaafd hebben wij zullen beschaafd hebben jullie zullen beschaafd hebben zij zullen beschaafd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beschaven jij zou beschaven hij zou beschaven wij zouden beschaven jullie zouden beschaven zij zouden beschaven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beschaafd hebben jij zou beschaafd hebben hij zou beschaafd hebben wij zouden beschaafd hebben jullie zouden beschaafd hebben zij zouden beschaafd hebben
|
| Gebiedende wijs |
beschaaf
|
| Aanvoegende wijs |
| beschave |