NL: beroven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beroofd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beroof jij berooft hij berooft wij beroven jullie beroven zij beroven
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beroofd jij hebt beroofd hij heeft beroofd wij hebben beroofd jullie hebben beroofd zij hebben beroofd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beroofde jij beroofde hij beroofde wij beroofden jullie beroofden zij beroofden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beroofd jij had beroofd hij had beroofd wij hadden beroofd jullie hadden beroofd zij hadden beroofd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beroven jij zult beroven hij zal beroven wij zullen beroven jullie zullen beroven zij zullen beroven
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beroofd hebben jij zult beroofd hebben hij zal beroofd hebben wij zullen beroofd hebben jullie zullen beroofd hebben zij zullen beroofd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beroven jij zou beroven hij zou beroven wij zouden beroven jullie zouden beroven zij zouden beroven
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beroofd hebben jij zou beroofd hebben hij zou beroofd hebben wij zouden beroofd hebben jullie zouden beroofd hebben zij zouden beroofd hebben
|
Gebiedende wijs |
beroof
|
Aanvoegende wijs |
berove |