NL: berijmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
berijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik berijm jij berijmt hij berijmt wij berijmen jullie berijmen zij berijmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb berijmd jij hebt berijmd hij heeft berijmd wij hebben berijmd jullie hebben berijmd zij hebben berijmd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik berijmde jij berijmde hij berijmde wij berijmden jullie berijmden zij berijmden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had berijmd jij had berijmd hij had berijmd wij hadden berijmd jullie hadden berijmd zij hadden berijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal berijmen jij zult berijmen hij zal berijmen wij zullen berijmen jullie zullen berijmen zij zullen berijmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal berijmd hebben jij zult berijmd hebben hij zal berijmd hebben wij zullen berijmd hebben jullie zullen berijmd hebben zij zullen berijmd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou berijmen jij zou berijmen hij zou berijmen wij zouden berijmen jullie zouden berijmen zij zouden berijmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou berijmd hebben jij zou berijmd hebben hij zou berijmd hebben wij zouden berijmd hebben jullie zouden berijmd hebben zij zouden berijmd hebben
|
| Gebiedende wijs |
berijm
|
| Aanvoegende wijs |
| berijme |