Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: berijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bereden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik berijd; berij
jij berijdt
hij berijdt
wij berijden
jullie berijden
zij berijden

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik berijberijd;
dat jij berijdt
dat hij berijdt
dat wij berijden
dat jullie berijden
dat zij berijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bereden
jij hebt bereden
hij heeft bereden
wij hebben bereden
jullie hebben bereden
zij hebben bereden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bereed
jij bereed
hij bereed
wij bereden
jullie bereden
zij bereden

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik bereed
dat jij bereed
dat hij bereed
dat wij bereden
dat jullie bereden
dat zij bereden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bereden
jij had bereden
hij had bereden
wij hadden bereden
jullie hadden bereden
zij hadden bereden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal berijden
jij zult berijden
hij zal berijden
wij zullen berijden
jullie zullen berijden
zij zullen berijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bereden hebben
jij zult bereden hebben
hij zal bereden hebben
wij zullen bereden hebben
jullie zullen bereden hebben
zij zullen bereden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou berijden
jij zou berijden
hij zou berijden
wij zouden berijden
jullie zouden berijden
zij zouden berijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bereden hebben
jij zou bereden hebben
hij zou bereden hebben
wij zouden bereden hebben
jullie zouden bereden hebben
zij zouden bereden hebben

Gebiedende wijs
berijd; berij

Aanvoegende wijs
berijde

Voorbeelden

  1. Goed te berijden?
    Good rein on him?
  2. Ze berijden draken!
    They ride dragons!
  3. Kun je ze berijden?
    Can you ride them?
  4. Wie gaat hem berijden?
    Who 's gonna ride him?
  5. Ik wil hem berijden.
    I want to ride him.
  6. Ik ga je berijden!
    I 'm gonna ride you!
  7. Laat Pete hem berijden.
    Let Pete mount him.
  8. Je kan Schwartz niet berijden.
    You can 't ride Schwartz.
  9. Ik wil Schwartz gaan berijden!
    I wanna go ride Schwartz!
  10. Je zou shotgun moeten berijden.
    You should be riding shotgun.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden