NL: bereizen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bereisd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bereis jij bereist hij bereist wij bereizen jullie bereizen zij bereizen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bereisd jij hebt bereisd hij heeft bereisd wij hebben bereisd jullie hebben bereisd zij hebben bereisd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bereisde jij bereisde hij bereisde wij bereisden jullie bereisden zij bereisden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bereisd jij had bereisd hij had bereisd wij hadden bereisd jullie hadden bereisd zij hadden bereisd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bereizen jij zult bereizen hij zal bereizen wij zullen bereizen jullie zullen bereizen zij zullen bereizen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bereisd hebben jij zult bereisd hebben hij zal bereisd hebben wij zullen bereisd hebben jullie zullen bereisd hebben zij zullen bereisd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bereizen jij zou bereizen hij zou bereizen wij zouden bereizen jullie zouden bereizen zij zouden bereizen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bereisd hebben jij zou bereisd hebben hij zou bereisd hebben wij zouden bereisd hebben jullie zouden bereisd hebben zij zouden bereisd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bereis
|
| Aanvoegende wijs |
| bereize |