NL: beredderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beredderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beredder jij bereddert hij bereddert wij beredderen jullie beredderen zij beredderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beredderd jij hebt beredderd hij heeft beredderd wij hebben beredderd jullie hebben beredderd zij hebben beredderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beredderde jij beredderde hij beredderde wij beredderden jullie beredderden zij beredderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beredderd jij had beredderd hij had beredderd wij hadden beredderd jullie hadden beredderd zij hadden beredderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beredderen jij zult beredderen hij zal beredderen wij zullen beredderen jullie zullen beredderen zij zullen beredderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beredderd hebben jij zult beredderd hebben hij zal beredderd hebben wij zullen beredderd hebben jullie zullen beredderd hebben zij zullen beredderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beredderen jij zou beredderen hij zou beredderen wij zouden beredderen jullie zouden beredderen zij zouden beredderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beredderd hebben jij zou beredderd hebben hij zou beredderd hebben wij zouden beredderd hebben jullie zouden beredderd hebben zij zouden beredderd hebben
|
Gebiedende wijs |
beredder
|
Aanvoegende wijs |
bereddere |