Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: beplakken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
beplakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik beplak
jij beplakt
hij beplakt
wij beplakken
jullie beplakken
zij beplakken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb beplakt
jij hebt beplakt
hij heeft beplakt
wij hebben beplakt
jullie hebben beplakt
zij hebben beplakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik beplakte
jij beplakte
hij beplakte
wij beplakten
jullie beplakten
zij beplakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had beplakt
jij had beplakt
hij had beplakt
wij hadden beplakt
jullie hadden beplakt
zij hadden beplakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal beplakken
jij zult beplakken
hij zal beplakken
wij zullen beplakken
jullie zullen beplakken
zij zullen beplakken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal beplakt hebben
jij zult beplakt hebben
hij zal beplakt hebben
wij zullen beplakt hebben
jullie zullen beplakt hebben
zij zullen beplakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou beplakken
jij zou beplakken
hij zou beplakken
wij zouden beplakken
jullie zouden beplakken
zij zouden beplakken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou beplakt hebben
jij zou beplakt hebben
hij zou beplakt hebben
wij zouden beplakt hebben
jullie zouden beplakt hebben
zij zouden beplakt hebben

Gebiedende wijs
beplak

Aanvoegende wijs
beplakke

Voorbeelden

  1. Als ze wakker wordt, beplak je haar mond.
    If she wakes up, tape her mouth.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden