NL: benutten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
benut
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik benut jij benut hij benut wij benutten jullie benutten zij benutten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb benut jij hebt benut hij heeft benut wij hebben benut jullie hebben benut zij hebben benut
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik benutte jij benutte hij benutte wij benutten jullie benutten zij benutten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had benut jij had benut hij had benut wij hadden benut jullie hadden benut zij hadden benut
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal benutten jij zult benutten hij zal benutten wij zullen benutten jullie zullen benutten zij zullen benutten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal benut hebben jij zult benut hebben hij zal benut hebben wij zullen benut hebben jullie zullen benut hebben zij zullen benut hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou benutten jij zou benutten hij zou benutten wij zouden benutten jullie zouden benutten zij zouden benutten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou benut hebben jij zou benut hebben hij zou benut hebben wij zouden benut hebben jullie zouden benut hebben zij zouden benut hebben
|
| Gebiedende wijs |
benut
|
| Aanvoegende wijs |
| benutte |