NL: benauwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
benauwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik benauw jij benauwt hij benauwt wij benauwen jullie benauwen zij benauwen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb benauwd jij hebt benauwd hij heeft benauwd wij hebben benauwd jullie hebben benauwd zij hebben benauwd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik benauwde jij benauwde hij benauwde wij benauwden jullie benauwden zij benauwden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had benauwd jij had benauwd hij had benauwd wij hadden benauwd jullie hadden benauwd zij hadden benauwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal benauwen jij zult benauwen hij zal benauwen wij zullen benauwen jullie zullen benauwen zij zullen benauwen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal benauwd hebben jij zult benauwd hebben hij zal benauwd hebben wij zullen benauwd hebben jullie zullen benauwd hebben zij zullen benauwd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou benauwen jij zou benauwen hij zou benauwen wij zouden benauwen jullie zouden benauwen zij zouden benauwen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou benauwd hebben jij zou benauwd hebben hij zou benauwd hebben wij zouden benauwd hebben jullie zouden benauwd hebben zij zouden benauwd hebben
|
| Gebiedende wijs |
benauw
|
| Aanvoegende wijs |
| benauwe |