NL: bemuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bemuurd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bemuur jij bemuurt hij bemuurt wij bemuren jullie bemuren zij bemuren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bemuurd jij hebt bemuurd hij heeft bemuurd wij hebben bemuurd jullie hebben bemuurd zij hebben bemuurd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bemuurde jij bemuurde hij bemuurde wij bemuurden jullie bemuurden zij bemuurden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bemuurd jij had bemuurd hij had bemuurd wij hadden bemuurd jullie hadden bemuurd zij hadden bemuurd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bemuren jij zult bemuren hij zal bemuren wij zullen bemuren jullie zullen bemuren zij zullen bemuren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bemuurd hebben jij zult bemuurd hebben hij zal bemuurd hebben wij zullen bemuurd hebben jullie zullen bemuurd hebben zij zullen bemuurd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bemuren jij zou bemuren hij zou bemuren wij zouden bemuren jullie zouden bemuren zij zouden bemuren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bemuurd hebben jij zou bemuurd hebben hij zou bemuurd hebben wij zouden bemuurd hebben jullie zouden bemuurd hebben zij zouden bemuurd hebben
|
Gebiedende wijs |
bemuur
|
Aanvoegende wijs |
bemure |