NL: bemonsteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bemonster jij bemonstert hij bemonstert wij bemonsteren jullie bemonsteren zij bemonsteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bemonsterd jij hebt bemonsterd hij heeft bemonsterd wij hebben bemonsterd jullie hebben bemonsterd zij hebben bemonsterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bemonsterde jij bemonsterde hij bemonsterde wij bemonsterden jullie bemonsterden zij bemonsterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bemonsterd jij had bemonsterd hij had bemonsterd wij hadden bemonsterd jullie hadden bemonsterd zij hadden bemonsterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bemonsteren jij zult bemonsteren hij zal bemonsteren wij zullen bemonsteren jullie zullen bemonsteren zij zullen bemonsteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bemonsterd hebben jij zult bemonsterd hebben hij zal bemonsterd hebben wij zullen bemonsterd hebben jullie zullen bemonsterd hebben zij zullen bemonsterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bemonsteren jij zou bemonsteren hij zou bemonsteren wij zouden bemonsteren jullie zouden bemonsteren zij zouden bemonsteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bemonsterd hebben jij zou bemonsterd hebben hij zou bemonsterd hebben wij zouden bemonsterd hebben jullie zouden bemonsterd hebben zij zouden bemonsterd hebben
|
Gebiedende wijs |
bemonster
|
Aanvoegende wijs |
bemonstere |