NL: bemoederen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bemoederd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bemoeder jij bemoedert hij bemoedert wij bemoederen jullie bemoederen zij bemoederen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bemoederd jij hebt bemoederd hij heeft bemoederd wij hebben bemoederd jullie hebben bemoederd zij hebben bemoederd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bemoederde jij bemoederde hij bemoederde wij bemoederden jullie bemoederden zij bemoederden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bemoederd jij had bemoederd hij had bemoederd wij hadden bemoederd jullie hadden bemoederd zij hadden bemoederd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bemoederen jij zult bemoederen hij zal bemoederen wij zullen bemoederen jullie zullen bemoederen zij zullen bemoederen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bemoederd hebben jij zult bemoederd hebben hij zal bemoederd hebben wij zullen bemoederd hebben jullie zullen bemoederd hebben zij zullen bemoederd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bemoederen jij zou bemoederen hij zou bemoederen wij zouden bemoederen jullie zouden bemoederen zij zouden bemoederen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bemoederd hebben jij zou bemoederd hebben hij zou bemoederd hebben wij zouden bemoederd hebben jullie zouden bemoederd hebben zij zouden bemoederd hebben
|
Gebiedende wijs |
bemoeder
|
Aanvoegende wijs |
bemoedere |