NL: bemantelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bemanteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bemantel jij bemantelt hij bemantelt wij bemantelen jullie bemantelen zij bemantelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bemanteld jij hebt bemanteld hij heeft bemanteld wij hebben bemanteld jullie hebben bemanteld zij hebben bemanteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bemantelde jij bemantelde hij bemantelde wij bemantelden jullie bemantelden zij bemantelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bemanteld jij had bemanteld hij had bemanteld wij hadden bemanteld jullie hadden bemanteld zij hadden bemanteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bemantelen jij zult bemantelen hij zal bemantelen wij zullen bemantelen jullie zullen bemantelen zij zullen bemantelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bemanteld hebben jij zult bemanteld hebben hij zal bemanteld hebben wij zullen bemanteld hebben jullie zullen bemanteld hebben zij zullen bemanteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bemantelen jij zou bemantelen hij zou bemantelen wij zouden bemantelen jullie zouden bemantelen zij zouden bemantelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bemanteld hebben jij zou bemanteld hebben hij zou bemanteld hebben wij zouden bemanteld hebben jullie zouden bemanteld hebben zij zouden bemanteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
bemantel
|
| Aanvoegende wijs |
| bemantele |