NL: bemannen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bemand
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beman jij bemant hij bemant wij bemannen jullie bemannen zij bemannen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bemand jij hebt bemand hij heeft bemand wij hebben bemand jullie hebben bemand zij hebben bemand
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bemande jij bemande hij bemande wij bemanden jullie bemanden zij bemanden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bemand jij had bemand hij had bemand wij hadden bemand jullie hadden bemand zij hadden bemand
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bemannen jij zult bemannen hij zal bemannen wij zullen bemannen jullie zullen bemannen zij zullen bemannen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bemand hebben jij zult bemand hebben hij zal bemand hebben wij zullen bemand hebben jullie zullen bemand hebben zij zullen bemand hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bemannen jij zou bemannen hij zou bemannen wij zouden bemannen jullie zouden bemannen zij zouden bemannen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bemand hebben jij zou bemand hebben hij zou bemand hebben wij zouden bemand hebben jullie zouden bemand hebben zij zouden bemand hebben
|
| Gebiedende wijs |
beman
|
| Aanvoegende wijs |
| bemanne |