NL: belonen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beloond
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beloon jij beloont hij beloont wij belonen jullie belonen zij belonen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beloond jij hebt beloond hij heeft beloond wij hebben beloond jullie hebben beloond zij hebben beloond
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beloonde jij beloonde hij beloonde wij beloonden jullie beloonden zij beloonden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beloond jij had beloond hij had beloond wij hadden beloond jullie hadden beloond zij hadden beloond
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal belonen jij zult belonen hij zal belonen wij zullen belonen jullie zullen belonen zij zullen belonen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beloond hebben jij zult beloond hebben hij zal beloond hebben wij zullen beloond hebben jullie zullen beloond hebben zij zullen beloond hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou belonen jij zou belonen hij zou belonen wij zouden belonen jullie zouden belonen zij zouden belonen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beloond hebben jij zou beloond hebben hij zou beloond hebben wij zouden beloond hebben jullie zouden beloond hebben zij zouden beloond hebben
|
| Gebiedende wijs |
beloon
|
| Aanvoegende wijs |
| belone |