NL: beleven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beleefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beleef jij beleeft hij beleeft wij beleven jullie beleven zij beleven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beleefd jij hebt beleefd hij heeft beleefd wij hebben beleefd jullie hebben beleefd zij hebben beleefd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beleefde jij beleefde hij beleefde wij beleefden jullie beleefden zij beleefden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beleefd jij had beleefd hij had beleefd wij hadden beleefd jullie hadden beleefd zij hadden beleefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beleven jij zult beleven hij zal beleven wij zullen beleven jullie zullen beleven zij zullen beleven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beleefd hebben jij zult beleefd hebben hij zal beleefd hebben wij zullen beleefd hebben jullie zullen beleefd hebben zij zullen beleefd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beleven jij zou beleven hij zou beleven wij zouden beleven jullie zouden beleven zij zouden beleven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beleefd hebben jij zou beleefd hebben hij zou beleefd hebben wij zouden beleefd hebben jullie zouden beleefd hebben zij zouden beleefd hebben
|
| Gebiedende wijs |
beleef
|
| Aanvoegende wijs |
| beleve |