Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: belenen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
beleend

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik beleen
jij beleent
hij beleent
wij belenen
jullie belenen
zij belenen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb beleend
jij hebt beleend
hij heeft beleend
wij hebben beleend
jullie hebben beleend
zij hebben beleend

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik beleende
jij beleende
hij beleende
wij beleenden
jullie beleenden
zij beleenden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had beleend
jij had beleend
hij had beleend
wij hadden beleend
jullie hadden beleend
zij hadden beleend

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal belenen
jij zult belenen
hij zal belenen
wij zullen belenen
jullie zullen belenen
zij zullen belenen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal beleend hebben
jij zult beleend hebben
hij zal beleend hebben
wij zullen beleend hebben
jullie zullen beleend hebben
zij zullen beleend hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou belenen
jij zou belenen
hij zou belenen
wij zouden belenen
jullie zouden belenen
zij zouden belenen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou beleend hebben
jij zou beleend hebben
hij zou beleend hebben
wij zouden beleend hebben
jullie zouden beleend hebben
zij zouden beleend hebben

Gebiedende wijs
beleen

Aanvoegende wijs
belene

Voorbeelden

  1. Wilt u dit echt belenen?
    You sure you wanna hock this stuff?
  2. Hij probeerde ook die gouden medaille te belenen.
    He also tried pawning the gold medal.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden