NL: belasteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
belasterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik belaster jij belastert hij belastert wij belasteren jullie belasteren zij belasteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb belasterd jij hebt belasterd hij heeft belasterd wij hebben belasterd jullie hebben belasterd zij hebben belasterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik belasterde jij belasterde hij belasterde wij belasterden jullie belasterden zij belasterden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had belasterd jij had belasterd hij had belasterd wij hadden belasterd jullie hadden belasterd zij hadden belasterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal belasteren jij zult belasteren hij zal belasteren wij zullen belasteren jullie zullen belasteren zij zullen belasteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal belasterd hebben jij zult belasterd hebben hij zal belasterd hebben wij zullen belasterd hebben jullie zullen belasterd hebben zij zullen belasterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou belasteren jij zou belasteren hij zou belasteren wij zouden belasteren jullie zouden belasteren zij zouden belasteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou belasterd hebben jij zou belasterd hebben hij zou belasterd hebben wij zouden belasterd hebben jullie zouden belasterd hebben zij zouden belasterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
belaster
|
| Aanvoegende wijs |
| belastere |