Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: belasten
NL: belasten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
belast

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik belast
jij belast
hij belast
wij belasten
jullie belasten
zij belasten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb belast
jij hebt belast
hij heeft belast
wij hebben belast
jullie hebben belast
zij hebben belast

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik belastte
jij belastte
hij belastte
wij belastten
jullie belastten
zij belastten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had belast
jij had belast
hij had belast
wij hadden belast
jullie hadden belast
zij hadden belast

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal belasten
jij zult belasten
hij zal belasten
wij zullen belasten
jullie zullen belasten
zij zullen belasten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal belast hebben
jij zult belast hebben
hij zal belast hebben
wij zullen belast hebben
jullie zullen belast hebben
zij zullen belast hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou belasten
jij zou belasten
hij zou belasten
wij zouden belasten
jullie zouden belasten
zij zouden belasten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou belast hebben
jij zou belast hebben
hij zou belast hebben
wij zouden belast hebben
jullie zouden belast hebben
zij zouden belast hebben

Gebiedende wijs
belast

Aanvoegende wijs
belaste

Voorbeelden

  1. belast
    taxed
  2. Controle... belast iemand.
    Control... tax that somebody.
  3. Belast mezelf als wat?
    Incriminating myself as what?
  4. Ik ben belast met beschermen.
    I am charged with protecting.
  5. Afluisteren belast zwaar mijn blaas.
    Surveillance: mucho taxing on my bladder.
  6. Belast je Kate met papierwerk?
    You 're putting Kate in charge of paperwork?
  7. Ik belast jou zo vaak.
    I burden you all the time.
  8. Ik was belast met hun extractie.
    I was tasked with their extraction.
  9. Wij zijn belast met uw zaak.
    We are dealing with your case.
  10. Wie is belast met het onderzoek?
    Who 's handling the investigation?


DE: belasten    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
belastet
belastend

Indikativ Präsens
ich belaste
du belastest
er belastet
wir belasten
ihr belastet
sie; Sie belasten

Indikativ Perfekt
ich habe belastet
du hast belastet
er hat belastet
wir haben belastet
ihr habt belastet
sie; Sie haben belastet

Indikativ Präteritum
ich belastete
du belastetest
er belastete
wir belasteten
ihr belastetet
sie; Sie belasteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte belastet
du hattest belastet
er hatte belastet
wir hatten belastet
ihr hattet belastet
sie; Sie hatten belastet

Indikativ Futur I
ich werde belasten
du wirst belasten
er wird belasten
wir werden belasten
ihr werdet belasten
sie; Sie werden belasten

Indikativ Futur II
ich werde belastet haben
du wirst belastet haben
er wird belastet haben
wir werden belastet haben
ihr werdet belastet haben
sie; Sie werden belastet haben

Konjunktiv I Präsens
ich belaste
du belastest
er belaste
wir belasten
ihr belastet
sie; Sie belasten

Konjunktiv I Perfekt
ich habe belastet
du habest belastet
er habe belastet
wir haben belastet
ihr habet belastet
sie; Sie haben belastet

Konjunktiv II Präsens
ich belastete
du belastetest
er belastete
wir belasteten
ihr belastetet
sie; Sie belasteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte belastet
du hättest belastet
er hätte belastet
wir hätten belastet
ihr hättet belastet
sie; Sie hätten belastet

Konjunktiv II Futur I
ich würde belasten
du würdest belasten
er würde belasten
wir würden belasten
ihr würdet belasten
sie; Sie würden belasten

Konjunktiv II Futur II
ich würde belastet haben
du würdest belastet haben
er würde belastet haben
wir würden belastet haben
ihr würdet belastet haben
sie; Sie würden belastet haben

der Imperativ
du belaste


Voorbeelden

  1. Die Pectoralismuskeln belasten.
    Hou spanning op de borstspieren.
  2. Sie belasten Sie.
    Maar dat drukt op u.
  3. Beide Beine belasten.
    Verdeel je gewicht.
  4. Warum Unschuldige belasten?
    Waarom' n onschuldige belazeren?
  5. Die Fakten belasten sie.
    De feiten spreken dat tegen.
  6. Wir würden sie belasten.
    Zo zouden we ze beschuldigen.
  7. Und meinen Club belasten.
    Mijn club ermee ga belasten.
  8. Ihre Probleme belasten Sie sehr.
    Jouw zorgen wegen zwaar op je.
  9. Wir könnten sein System belasten.
    We kunnen zijn systeem onder druk zetten.
  10. Ich wollte euch nicht belasten...
    Ik wilde jullie niet lastigvallen...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden