NL: belanden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beland
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beland jij belandt hij belandt wij belanden jullie belanden zij belanden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben beland jij bent beland hij is beland wij zijn beland jullie zijn beland zij zijn beland
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik belandde jij belandde hij belandde wij belandden jullie belandden zij belandden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was beland jij was beland hij was beland wij waren beland jullie waren beland zij waren beland
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal belanden jij zult belanden hij zal belanden wij zullen belanden jullie zullen belanden zij zullen belanden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beland zijn jij zult beland zijn hij zal beland zijn wij zullen beland zijn jullie zullen beland zijn zij zullen beland zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou belanden jij zou belanden hij zou belanden wij zouden belanden jullie zouden belanden zij zouden belanden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beland zijn jij zou beland zijn hij zou beland zijn wij zouden beland zijn jullie zouden beland zijn zij zouden beland zijn
|
| Gebiedende wijs |
beland
|
| Aanvoegende wijs |
| belande |