NL: belagen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
belaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik belaag jij belaagt hij belaagt wij belagen jullie belagen zij belagen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb belaagd jij hebt belaagd hij heeft belaagd wij hebben belaagd jullie hebben belaagd zij hebben belaagd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik belaagde jij belaagde hij belaagde wij belaagden jullie belaagden zij belaagden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had belaagd jij had belaagd hij had belaagd wij hadden belaagd jullie hadden belaagd zij hadden belaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal belagen jij zult belagen hij zal belagen wij zullen belagen jullie zullen belagen zij zullen belagen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal belaagd hebben jij zult belaagd hebben hij zal belaagd hebben wij zullen belaagd hebben jullie zullen belaagd hebben zij zullen belaagd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou belagen jij zou belagen hij zou belagen wij zouden belagen jullie zouden belagen zij zouden belagen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou belaagd hebben jij zou belaagd hebben hij zou belaagd hebben wij zouden belaagd hebben jullie zouden belaagd hebben zij zouden belaagd hebben
|
| Gebiedende wijs |
belaag
|
| Aanvoegende wijs |
| belage |