Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: beladen
NL: beladen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
beladen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik belaad
jij belaadt
hij belaadt
wij beladen
jullie beladen
zij beladen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb beladen
jij hebt beladen
hij heeft beladen
wij hebben beladen
jullie hebben beladen
zij hebben beladen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik belaadde
jij belaadde
hij belaadde
wij belaadden
jullie belaadden
zij belaadden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had beladen
jij had beladen
hij had beladen
wij hadden beladen
jullie hadden beladen
zij hadden beladen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal beladen
jij zult beladen
hij zal beladen
wij zullen beladen
jullie zullen beladen
zij zullen beladen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal beladen hebben
jij zult beladen hebben
hij zal beladen hebben
wij zullen beladen hebben
jullie zullen beladen hebben
zij zullen beladen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou beladen
jij zou beladen
hij zou beladen
wij zouden beladen
jullie zouden beladen
zij zouden beladen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou beladen hebben
jij zou beladen hebben
hij zou beladen hebben
wij zouden beladen hebben
jullie zouden beladen hebben
zij zouden beladen hebben

Gebiedende wijs
belaad

Aanvoegende wijs
belade

Voorbeelden

  1. Ben je volledig beladen?
    You fully loaded?
  2. De wagens zijn beladen.
    The carts are loaded.
  3. Het beladen is gereed.
    Loading of cargo finished
  4. Dat is een beladen vraag.
    That is such a loaded question.
  5. Dat is een beetje beladen.
    That 's a bit loaded.
  6. Het is een beladen vraag.
    That 's a loaded question.
  7. Dat is een beladen beschrijving.
    That 's a loaded description.
  8. Deze operatie is zwaar beladen.
    This operation is heavily loaded.
  9. Dit is een behoorlijk beladen match!
    This is yet another important fight!
  10. Dat is een nogal beladen lied.
    That song kind of has a lot of baggage.


DE: beladen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
beladen
beladend

Indikativ Präsens
ich belade
du belädst
er belädt
wir beladen
ihr belad(e)t
sie; Sie beladen

Indikativ Perfekt
ich habe beladen
du hast beladen
er hat beladen
wir haben beladen
ihr habt beladen
sie; Sie haben beladen

Indikativ Präteritum
ich belud
du beludst
er belud
wir beluden
ihr beludt
sie; Sie beluden

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte beladen
du hattest beladen
er hatte beladen
wir hatten beladen
ihr hattet beladen
sie; Sie hatten beladen

Indikativ Futur I
ich werde beladen
du wirst beladen
er wird beladen
wir werden beladen
ihr werdet beladen
sie; Sie werden beladen

Indikativ Futur II
ich werde beladen haben
du wirst beladen haben
er wird beladen haben
wir werden beladen haben
ihr werdet beladen haben
sie; Sie werden beladen haben

Konjunktiv I Präsens
ich belade
du beladest
er belade
wir beladen
ihr beladet
sie; Sie beladen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe beladen
du habest beladen
er habe beladen
wir haben beladen
ihr habet beladen
sie; Sie haben beladen

Konjunktiv II Präsens
ich belüde
du belüdest
er belüde
wir belüden
ihr belüdet
sie; Sie belüden

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte beladen
du hättest beladen
er hätte beladen
wir hätten beladen
ihr hättet beladen
sie; Sie hätten beladen

Konjunktiv II Futur I
ich würde beladen
du würdest beladen
er würde beladen
wir würden beladen
ihr würdet beladen
sie; Sie würden beladen

Konjunktiv II Futur II
ich würde beladen haben
du würdest beladen haben
er würde beladen haben
wir würden beladen haben
ihr würdet beladen haben
sie; Sie würden beladen haben

der Imperativ
du belade; belad


Voorbeelden

  1. Oder beladen... geladen...
    Ik bedoel bemand.
  2. . . .beladen mit Geschenken.
    . . .z'n armen vol cadeautjes.
  3. Lasst die Kamele beladen.
    Laat de kamelen bepakt.
  4. Sie beladen den Lkw.
    Ze laden nu de wagen in.
  5. Ist der Kofferraum beladen?
    Heb je de koffer gepakt?
  6. Wir beladen das Schiff.
    We laden de boel in.
  7. Verriegelt und neu beladen.
    We zijn er klaar voor.
  8. Das Schiff ist beladen.
    Het schip is volgeladen.
  9. Wir sind zu schwer beladen.
    We zijn te zwaar.
  10. Ich habe das Flugzeug beladen.
    Ik heb het vliegtuig bevoorraad.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden