NL: bekoelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bekoeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bekoel jij bekoelt hij bekoelt wij bekoelen jullie bekoelen zij bekoelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bekoeld jij hebt bekoeld hij heeft bekoeld wij hebben bekoeld jullie hebben bekoeld zij hebben bekoeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bekoelde jij bekoelde hij bekoelde wij bekoelden jullie bekoelden zij bekoelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bekoeld jij had bekoeld hij had bekoeld wij hadden bekoeld jullie hadden bekoeld zij hadden bekoeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bekoelen jij zult bekoelen hij zal bekoelen wij zullen bekoelen jullie zullen bekoelen zij zullen bekoelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bekoeld hebben jij zult bekoeld hebben hij zal bekoeld hebben wij zullen bekoeld hebben jullie zullen bekoeld hebben zij zullen bekoeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bekoelen jij zou bekoelen hij zou bekoelen wij zouden bekoelen jullie zouden bekoelen zij zouden bekoelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bekoeld hebben jij zou bekoeld hebben hij zou bekoeld hebben wij zouden bekoeld hebben jullie zouden bekoeld hebben zij zouden bekoeld hebben
|
Gebiedende wijs |
bekoel
|
Aanvoegende wijs |
bekoele |