NL: beknellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bekneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beknel jij beknelt hij beknelt wij beknellen jullie beknellen zij beknellen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bekneld jij hebt bekneld hij heeft bekneld wij hebben bekneld jullie hebben bekneld zij hebben bekneld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beknelde jij beknelde hij beknelde wij beknelden jullie beknelden zij beknelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bekneld jij had bekneld hij had bekneld wij hadden bekneld jullie hadden bekneld zij hadden bekneld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beknellen jij zult beknellen hij zal beknellen wij zullen beknellen jullie zullen beknellen zij zullen beknellen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bekneld hebben jij zult bekneld hebben hij zal bekneld hebben wij zullen bekneld hebben jullie zullen bekneld hebben zij zullen bekneld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beknellen jij zou beknellen hij zou beknellen wij zouden beknellen jullie zouden beknellen zij zouden beknellen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bekneld hebben jij zou bekneld hebben hij zou bekneld hebben wij zouden bekneld hebben jullie zouden bekneld hebben zij zouden bekneld hebben
|
| Gebiedende wijs |
beknel
|
| Aanvoegende wijs |
| beknelle |