NL: beklinken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beklonken
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beklink jij beklinkt hij beklinkt wij beklinken jullie beklinken zij beklinken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beklonken jij hebt beklonken hij heeft beklonken wij hebben beklonken jullie hebben beklonken zij hebben beklonken
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beklonk jij beklonk hij beklonk wij beklonken jullie beklonken zij beklonken
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beklonken jij had beklonken hij had beklonken wij hadden beklonken jullie hadden beklonken zij hadden beklonken
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beklinken jij zult beklinken hij zal beklinken wij zullen beklinken jullie zullen beklinken zij zullen beklinken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beklonken hebben jij zult beklonken hebben hij zal beklonken hebben wij zullen beklonken hebben jullie zullen beklonken hebben zij zullen beklonken hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beklinken jij zou beklinken hij zou beklinken wij zouden beklinken jullie zouden beklinken zij zouden beklinken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beklonken hebben jij zou beklonken hebben hij zou beklonken hebben wij zouden beklonken hebben jullie zouden beklonken hebben zij zouden beklonken hebben
|
Gebiedende wijs |
beklink
|
Aanvoegende wijs |
beklinke |