NL: beklemmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
beklemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beklem jij beklemt hij beklemt wij beklemmen jullie beklemmen zij beklemmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beklemd jij hebt beklemd hij heeft beklemd wij hebben beklemd jullie hebben beklemd zij hebben beklemd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beklemde jij beklemde hij beklemde wij beklemden jullie beklemden zij beklemden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beklemd jij had beklemd hij had beklemd wij hadden beklemd jullie hadden beklemd zij hadden beklemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beklemmen jij zult beklemmen hij zal beklemmen wij zullen beklemmen jullie zullen beklemmen zij zullen beklemmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beklemd hebben jij zult beklemd hebben hij zal beklemd hebben wij zullen beklemd hebben jullie zullen beklemd hebben zij zullen beklemd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beklemmen jij zou beklemmen hij zou beklemmen wij zouden beklemmen jullie zouden beklemmen zij zouden beklemmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beklemd hebben jij zou beklemd hebben hij zou beklemd hebben wij zouden beklemd hebben jullie zouden beklemd hebben zij zouden beklemd hebben
|
| Gebiedende wijs |
beklem
|
| Aanvoegende wijs |
| beklemme |