NL: begunstigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
begunstigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik begunstig jij begunstigt hij begunstigt wij begunstigen jullie begunstigen zij begunstigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb begunstigd jij hebt begunstigd hij heeft begunstigd wij hebben begunstigd jullie hebben begunstigd zij hebben begunstigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik begunstigde jij begunstigde hij begunstigde wij begunstigden jullie begunstigden zij begunstigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had begunstigd jij had begunstigd hij had begunstigd wij hadden begunstigd jullie hadden begunstigd zij hadden begunstigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal begunstigen jij zult begunstigen hij zal begunstigen wij zullen begunstigen jullie zullen begunstigen zij zullen begunstigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal begunstigd hebben jij zult begunstigd hebben hij zal begunstigd hebben wij zullen begunstigd hebben jullie zullen begunstigd hebben zij zullen begunstigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou begunstigen jij zou begunstigen hij zou begunstigen wij zouden begunstigen jullie zouden begunstigen zij zouden begunstigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou begunstigd hebben jij zou begunstigd hebben hij zou begunstigd hebben wij zouden begunstigd hebben jullie zouden begunstigd hebben zij zouden begunstigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
begunstig
|
| Aanvoegende wijs |
| begunstige |