NL: begrijpen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
begrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik begrijp jij begrijpt hij begrijpt wij begrijpen jullie begrijpen zij begrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb begrepen jij hebt begrepen hij heeft begrepen wij hebben begrepen jullie hebben begrepen zij hebben begrepen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik begreep jij begreep hij begreep wij begrepen jullie begrepen zij begrepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had begrepen jij had begrepen hij had begrepen wij hadden begrepen jullie hadden begrepen zij hadden begrepen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal begrijpen jij zult begrijpen hij zal begrijpen wij zullen begrijpen jullie zullen begrijpen zij zullen begrijpen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal begrepen hebben jij zult begrepen hebben hij zal begrepen hebben wij zullen begrepen hebben jullie zullen begrepen hebben zij zullen begrepen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou begrijpen jij zou begrijpen hij zou begrijpen wij zouden begrijpen jullie zouden begrijpen zij zouden begrijpen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou begrepen hebben jij zou begrepen hebben hij zou begrepen hebben wij zouden begrepen hebben jullie zouden begrepen hebben zij zouden begrepen hebben
|
| Gebiedende wijs |
begrijp
|
| Aanvoegende wijs |
| begrijpe |