NL: begluren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
begluurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik begluur jij begluurt hij begluurt wij begluren jullie begluren zij begluren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb begluurd jij hebt begluurd hij heeft begluurd wij hebben begluurd jullie hebben begluurd zij hebben begluurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik begluurde jij begluurde hij begluurde wij begluurden jullie begluurden zij begluurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had begluurd jij had begluurd hij had begluurd wij hadden begluurd jullie hadden begluurd zij hadden begluurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal begluren jij zult begluren hij zal begluren wij zullen begluren jullie zullen begluren zij zullen begluren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal begluurd hebben jij zult begluurd hebben hij zal begluurd hebben wij zullen begluurd hebben jullie zullen begluurd hebben zij zullen begluurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou begluren jij zou begluren hij zou begluren wij zouden begluren jullie zouden begluren zij zouden begluren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou begluurd hebben jij zou begluurd hebben hij zou begluurd hebben wij zouden begluurd hebben jullie zouden begluurd hebben zij zouden begluurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
begluur
|
| Aanvoegende wijs |
| beglure |