NL: beglazen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beglaasd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beglaas jij beglaast hij beglaast wij beglazen jullie beglazen zij beglazen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beglaasd jij hebt beglaasd hij heeft beglaasd wij hebben beglaasd jullie hebben beglaasd zij hebben beglaasd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beglaasde jij beglaasde hij beglaasde wij beglaasden jullie beglaasden zij beglaasden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beglaasd jij had beglaasd hij had beglaasd wij hadden beglaasd jullie hadden beglaasd zij hadden beglaasd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beglazen jij zult beglazen hij zal beglazen wij zullen beglazen jullie zullen beglazen zij zullen beglazen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beglaasd hebben jij zult beglaasd hebben hij zal beglaasd hebben wij zullen beglaasd hebben jullie zullen beglaasd hebben zij zullen beglaasd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beglazen jij zou beglazen hij zou beglazen wij zouden beglazen jullie zouden beglazen zij zouden beglazen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beglaasd hebben jij zou beglaasd hebben hij zou beglaasd hebben wij zouden beglaasd hebben jullie zouden beglaasd hebben zij zouden beglaasd hebben
|
Gebiedende wijs |
beglaas
|
Aanvoegende wijs |
beglaze |