NL: bedriegen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bedrogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bedrieg jij bedriegt hij bedriegt wij bedriegen jullie bedriegen zij bedriegen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bedrogen jij hebt bedrogen hij heeft bedrogen wij hebben bedrogen jullie hebben bedrogen zij hebben bedrogen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bedroog jij bedroog hij bedroog wij bedrogen jullie bedrogen zij bedrogen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bedrogen jij had bedrogen hij had bedrogen wij hadden bedrogen jullie hadden bedrogen zij hadden bedrogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bedriegen jij zult bedriegen hij zal bedriegen wij zullen bedriegen jullie zullen bedriegen zij zullen bedriegen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bedrogen hebben jij zult bedrogen hebben hij zal bedrogen hebben wij zullen bedrogen hebben jullie zullen bedrogen hebben zij zullen bedrogen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bedriegen jij zou bedriegen hij zou bedriegen wij zouden bedriegen jullie zouden bedriegen zij zouden bedriegen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bedrogen hebben jij zou bedrogen hebben hij zou bedrogen hebben wij zouden bedrogen hebben jullie zouden bedrogen hebben zij zouden bedrogen hebben
|
| Gebiedende wijs |
bedrieg
|
| Aanvoegende wijs |
| bedriege |